Terwijl weggetjes langs klaprozen verglijden
Wordt onverwacht de krijger in mij wakker
Het wedstrijdbeest het is niet te vermijden
Is voor even weer mijn ouwe trouwe makker
Twee fietsers zo’n honderd meter voor mij
De oorzaak van mijn drang om te versnellen
Ze rijden ogenschijnlijk ontspannen zij aan zij
Al keuvelend met zijspiegels en bellen
Doch náuwelijks komen zij nader de twee
In mijn kop bonkt de vraag hoe kan dit?
Bijna windstil en wat waait heb ik mee
Waar is de tijd dat ik oudjes verslond?
En net als ik smekend om antwoorden bid
Ontwaar ik een accu onder hun kont
Huisdichter Cornelis